Fruit snoeien
Oké, niet het eigenlijke fruit natuurlijk. Dit artikeltje gaat over het snoeien van fruithout bij zowel groot- als kleinfruit. Daar zijn hele boeken over vol geschreven, dus zal dit stukje verre van volledig zijn en dat streef ik ook geenszins na. Ik wil proberen om kort en helder de verschillen tussen de diverse typen fruit en de bijbehorende soorten snoei uit te leggen zodat je er zelf mee aan de slag kan. Want uiteindelijk krijg je pas echt inzicht in oorzaak en gevolg door het zelf te doen en waar te nemen in jouw eigen specifieke situatie.
Aardbeien worden hier niet behandeld. Allereerst valt er niet zoveel aan te snoeien, ten tweede is de teelt ervan dusdanig afwijkend dat die eerder een eigen artikeltje verdient. Hetzelfde gaat op voor druiven en kiwi’s. Daar valt meer dan genoeg aan te snoeien, maar ook daarvoor geldt: compleet afwijkend en iets voor een eigen artikel.
– Klik op een afbeelding voor een vergroting –
Snoeien is niet moeilijk. Maar ‘zomaar wat doen’ door gewoon rondom de takken in te korten – het bekende ‘toppen’ – is zeker niet de methode.
< Getopte boom met hergroei en daardoor veel te dichte kroon
Je moet er wel wàt van weten om in elk geval een redelijk idee te hebben van wat jouw ingrepen tot gevolg zullen hebben. Maar veel ervan is logisch en daardoor makkelijk te onthouden en verder is het vooral een kwestie van goed kijken. Bovendien zijn gemaakte fouten zelden fataal, al kan het soms een tijdje duren voordat de hergroei je misser ongedaan gemaakt heeft. En in bijna alle gevallen is niet snoeien erger dan (deels) onjuist snoeien, dus laat angst voor fouten je niet weerhouden om het snoeigereedschap ter hand te nemen.
‘Takkenbezems’ >
< Uitdunnen vs. ‘toppen’
Om te beginnen is het goed te weten dat voor het produceren van goed fruit voor elke fruitboom of -struik hetzelfde geldt: er moet licht en lucht bij kunnen komen. Hierdoor kan de fotosynthese goed plaatsvinden, het fruit goed rijpen en alles snel drogen na een regenbui, want schimmels en bacteriën die het fruit belagen, gedijen goed onder vochtige omstandigheden.
< Frambozen behoren tot het kleinfruit
Verder wordt er onderscheid gemaakt tussen kleinfruit (simpelweg: struiken, zoals de diverse bessen) en grootfruit (simpelweg: bomen, zoals appels, peren en pruimen). Verder is er het onderscheid tussen zomer- en wintersnoei. En dan hebben we nog te maken met de scheiding van grootfruit in pitvruchten (appels, peren) en steenvruchten (kersen, perziken, pruimen).
Het gaat hier dus niet over de grootte van het fruit, maar over de grootte van datgene wat het fruit voortbrengt. Want kersen groeien aan bomen en behoren tot grootfruit, maar ‘een groot fruit’ vormen ze niet bepaald. Loganbessen zijn kleinfruit, groeien aan een struik en kunnen makkelijk twee keer zo groot als kersen zijn.
Simpel gesteld zijn fruitbomen dus grootfruit en fruitstruiken kleinfruit.
Nou heb je natuurlijk fruitbomen in diverse afmetingen zoals hoogstam, halfstam en laagstam waarbij de laatste ook wel struikvorm wordt genoemd. Maar een appel in struikvorm maakt het geen kleinfruit.
< Loganbes
Zomer- en wintersnoei
Dat is precies wat je denkt; snoeien in de zomer (als in: in het groeiseizoen) en snoeien in de winter (als in: in het rustseizoen). De reden dat ze apart worden genoemd is niet alleen omdat het aangeeft wanneer (ongeveer) de snoei plaatsvindt, maar vooral omdat de snoei in de ene periode heel andere gevolgen heeft dan in de andere periode.
> Zomersnoei bij kers
Kort gesteld: zomersnoei geeft bloei, wintersnoei geeft groei. Wanneer je een fruitboom in de zomer (sapstroom actief) snoeit neem je een deel van de bloemknoppen weg en dat ontneemt de boom van evenzovele mogelijkheden om fruit (en dus zaad) te vormen. De boom zal dit proberen te compenseren door nog in datzelfde groeiseizoen op het resterende hout meer bloemknoppen aan te leggen voor bloei volgend jaar, door bladknoppen in bloemknoppen om te vormen. Dit heet generatieve groei. Denk maar dat de boom eraan werkt om de volgende generatie veilig te stellen.
< Wintersnoei bij appel
Wanneer je een fruitboom in de winter (sapstroom niet actief) snoeit, zal de boom wanneer die uit zijn winterrust ontwaakt, constateren dat een deel van zijn kroon is weggenomen. De boom zal dat proberen ongedaan te maken door veel vegetatieve groei, dus veel takken en blad te vormen. Denk maar aan vegetatie = plantenmassa.
Stel dat je wintersnoei bij bijvoorbeeld een appel hebt toegepast die daarop reageerde met veel nieuwe, rechtopgaande scheuten, de zgn. ‘waterloten’. Hierdoor is de kroon veel te dicht geworden, dus de volgende winter snoei je die waterloten er allemaal uit. Dat zal dan tot gevolg hebben dat volgend voorjaar de boom nog meer waterloten zal vormen. En al die vegetatieve groei gaat ten koste van de generatieve, dus minder bloemen en daardoor minder fruit.
< Waterlot wegknippen in de zomer
Wanneer in het voorjaar de boom reageert met de vorming van veel waterloten, kan je die het beste zo snel mogelijk, wanneer ze nog jong en klein zijn, verwijderen. Vaak kan je ze dan met de hand gewoon van de tak wegtrekken. Hierdoor gaat er geen onnodige kracht in de vegetatieve groei en eindig je niet (weer) met een dichtgegroeide kroon.
Wanneer je te maken hebt met een boom met veel achterstallig snoei-onderhoud is het niet verstandig om dat allemaal in één keer aan te pakken. Je neemt dan veel teveel massa weg, waardoor de boom zal reageren met een enorme groeispurt van vegetatieve groei waardoor er een aantal jaren geen of nauwelijks vruchtzetting zal zijn en de boom misschien zelfs sterft.
Het streven is om nooit meer dan 30% van de totale kroon tijdens een snoeiperiode weg te nemen. Moet er meer gebeuren, spreid het werk dan over meerdere jaren.
Aan de andere kant kan het bij oudere bomen die toch nauwelijks meer dragen juist worden toegepast om een radicale ‘verjongingssnoei’ door te voeren. Dan worden vaak alle gesteltakken flink ingekort zodat er een ‘afgestompte’ boom overblijft. Hierdoor wordt de boom gedwongen om een nieuw gestel te gaan vormen, wat dan vaak weer beter gaat dragen. In het geval dat de boom sterft is er geen groot verlies, omdat er toch al nauwelijks meer fruit geproduceerd werd.
< Na verjongingssnoei: de best geplaatste/best gevormde hergroei selecteren
Pitfruit en steenfruit
Het grootfruit wordt zoals gezegd grofweg in twee groepen verdeeld; het pitfruit met kleine, meestal zachte zaden en het steenfruit met grote en harde zaden. Tot het pitfruit behoren o.a. appels en (stoof)peren, kweeperen, nashiperen en de mispel, hoewel de pitten van die laatste behoorlijk flink en stevig zijn! Tot het steenfruit behoren o.a. kersen, pruimen, abrikozen, perziken, nectarines, walnoten en olijven.
Waarom is het nou belangrijk om te weten in welke groep welk fruit zit? Omdat steenfruit eigenlijk niet in de winter gesnoeid mag worden. Steenfruit is o.a. gevoelig voor de loodglansschimmel en bacteriekanker en daarom snoei je beter in de zomer, wanneer de sapstroom actief is en er dus tegendruk op de wond staat waardoor bacteriën en schimmels moeilijker binnendringen en de wond sneller en vollediger afsluit omdat de boom de benodigde materialen kan aanvoeren.
Pitfruit kan je dus snoeien in de zomer èn in de winter, steenfruit beter alleen in de zomer.
< Perzik met de kenmerkende grote ‘pit’ die we dus eigenlijk een ‘steen’ zouden moeten noemen
Wat voor elke boom en struik geldt en elk jaar terugkomt is het verwijderen van deze drie dingen: dood, ziek en kruisend hout. Oftewel: verwijder altijd alle takken die dood zijn, aangetast zijn (wegsnoeien tot ruim in het gezonde hout) of die elkaar (gaan) kruisen en daardoor tegen elkaar (gaan) schuren. In het laatste geval verwijder je of de tak met de meeste schade, of, als je de keuze hebt, de minst gunstig geplaatste.
Daarna ga je kijken of er ongunstig geplaatste takken zijn, zoals te laag groeiend, naar beneden groeiend, in de weg zittend of terug de boom of struik ingroeiend.
Pas wanneer je dat allemaal hebt afgewerkt kan je je bezig gaan houden met het verwijderen van een eventueel overschot aan takken of twijgen die de vorm verstoren of de boel te dicht maken.
Vormsnoei
Er is hiervoor al even op gehint; vormsnoei. Doorgaans kies je voor het in een bepaalde vorm snoeien van een fruitboom of -struik. En voor de duidelijkheid: een fruitboom die vrijstaat en die je zijn kroon alle kanten op laat groeien, is ook een vorm. Even afgezien van de vele leivormen die er bestaan, bij vrijstaande fruitbomen is er grofweg een verdeling in twee varianten: het ‘vaasmodel’ (ook wel: ‘open midden’) wat een vrij lage, brede vorm is en de ‘centrale hoofdtak’ (ook wel: ‘piramidemodel’) wat een meer opgaande vorm is. De eerste doet denken aan een omhooggehouden hand waarbij alle vingers opwaarts uitgespreid zijn, de tweede aan een kerstboom.
Het vaasmodel wordt gekenmerkt door het ontbreken van een tak in het midden; er is dus geen centrale hoofdtak aanwezig. In plaats daarvan staan alle takken uitwaarts en is er in het midden van de kroon een open ruimte. Hierdoor kan er veel licht en lucht in de kroon komen, wat ziekten tegengaat en een gelijkmatige vruchtzetting en afrijping ten goede komt. Een boom volgens het vaasmodel zou goed gesnoeid zijn wanneer de snoeier zijn hoofddeksel door de kroon kon gooien zonder dat deze een tak raakte.
Het vaasmodel heeft veel voordelen maar vraagt ook meer ruimte, reden waarom als alternatief model de piramidevorm met een centrale hoofdtak bestaat. Deze vorm wordt gekenmerkt door een opgaande middentak met daaraan een aantal ‘etages’ zijtakken. Deze zijtakken zijn per laag regelmatig verdeeld op de omtrek van de stam en tussen de lagen is een afstand van 30-40cm, waarbij elke hogere laag kortere takken heeft dan de laag eronder. Er wordt naar gestreefd om de takken van de verschillende lagen niet recht boven elkaar te hebben in verband met het beschaduwen van de lagere takken door de hogere.
Bij fruitstruiken kan je ervoor kiezen om ze als vrijstaande struik te telen of ze ‘aan de draad’ te telen. De eerste variant spreekt voor zich, voor de tweede is een zgn. trellis benodigd, bestaande uit een aantal palen en schoorpalen waarlangs op een aantal niveaus draden worden gespannen waartegen de takken van de fruitstruiken worden aangebonden. Ook betonmatten, houten trellispanelen en stevig gaas voldoen hiervoor. Dit is een bekend systeem bij frambozen, maar werkt ook goed bij aalbessen, jostabessen, kruisbessen en bramen. Ook soortgelijken zoals taybes, Japanse wijnbes en loganbes lenen zich hier goed voor. De uitzondering is de cassisbes. Omdat die hoofdzakelijk draagt op tweejarig hout is die met name geschikt voor de teelt als vrijstaande struik.
< Frambozen aan betonmat
Voordelen van het telen aan de draad zijn de compactheid ervan, makkelijk oogsten door de goede bereikbaarheid van de vruchten (vooral bij fanatiek gestekelden als de kruisbes en Japanse wijnbes zeer prettig), de makkelijke verzorging en de lagere ziektedruk doordat licht en lucht overal beter bij kunnen waardoor de struiken sneller en beter opdrogen.
Nadelen zijn de kosten van de benodigde materialen en de moeite voor het plaatsen en onderhouden van het systeem.
Snoeivormen
Er zijn diverse modellen waarin fruit kan worden geleid zoals waaier, palmet, spil en espalier die elk hun eigen voor- en nadelen kennen. Maar waar het doorgaans om gaat is om fruit op een compacte manier te laten groeien, vaak op plekken waar dat anders niet of heel moeizaam zou gaan.
> Appels in spilvorm aan draad
Het wordt doorgaans met grootfruit toegepast en meestal tegen een muur aan, bij voorkeur een zuidmuur, omdat de steenmassa beschutting geeft en overdag warmte opslaat en ‘s nachts weer afstaat waardoor er plaatselijk een beter microklimaat aanwezig is dan elders in de tuin. Hierdoor zijn bloei en vruchtzetting doorgaans eerder en afrijping beter. Bovendien staat het mooi en kan er op relatief weinig plek veel fruit geproduceerd worden.
Leivormen vragen doorgaans wat meer onderhoud, vooral tijdens de vorming, maar zijn verder voor wat betreft de snoeiregels volledig gelijk aan ‘gewone’ vrijstaande fruitbomen.
Snoeigereedschap
Er zijn diverse soorten snoeischaren en snoeizagen, maar zo moeilijk lijkt het toch allemaal niet: een kleine schaar voor kleine (dunne) takken, een grote schaar voor grote (dikke) takken en voor nog dikkere takken pak je een zaag.
Dat is op zichzelf helemaal juist, maar er bestaan aambeeld- en papegaaienbekscharen en er zijn diverse verschillende zaagvertandingen, dus waar dient dat onderscheid dan voor?
< Snoeischaar papegaaienbektype
Een papegaaienbekschaar, meestal als ‘bypass’ schaar aangeduid, is bedoeld voor vers, taai en soepel hout. Hierbij gaat het mes (het dunne bovenblad) langs het aambeeld (het dikke onderblad waar de tak op rust).
Dit type snoeischaren geeft een gladde, volledig doorgaande snede.
> Snoeischaar aambeeldtype
Een aambeelschaar is bedoeld voor dood, hard en vezelig hout. Hierbij komt het mes tegen het aambeeld. Omdat dood hout doorgaans een stuk harder is en dus moeilijker te knippen, zijn aambeeldscharen vaak uitgerust met een mechanisme om de overgebrachte kracht te vergroten.
< Takkenschaar papegaaienbektype
Dit type snoeischaren geeft in vers hout vaak een rafelige snede met uitscheuringen van bast en cambium aan de kant die tegen het aambeeld lag.
> Takkenschaar aambeeldtype
Boomzaagbladen met een gelijkmatige vertanding van één en dezelfde tandvorm zijn bedoeld voor gelijkmatige verspaning en een gladde zaagsnede. Er zijn bladen die zagen op de voorwaartse beweging, de achterwaartse beweging en beide.
< Inklapbare takzaag, trekkend zagend
Boomzaagbladen met een ongelijkmatige vertanding met verschillende tandvormen geven een grove verspaning en een grove zaagsnede, dit zijn de zgn. ‘opschieters’. Goed voor het kleinzagen van brandhout of voor voorbereidend werk aan een boom waar het nawerk met een fijn vertande zaag wordt gedaan.
> Takzaag met holster, combivertanding
Het spreekt voor zich dat elk snijdend gereedschap scherp moet zijn om goed te kunnen werken.
↓ Beugelzaag met grove vertanding
Wondafdekmiddel
Heel lang is verkondigd dat je snoeiwonden diende af te dekken met een wondafdekmiddel, om te voorkomen dat ziekteverwekkers via de wond de boom kunnen binnendringen. Daar zijn in de professionele fruitteelt decennia lang diverse soorten producten voor gebruikt, waaronder producten die hard opdroogden. In de praktijk is gebleken, dat die op hars gebaseerde middelen vaak het omgekeerde effect hadden.
Hars droogt immers tot een harde, onbuigzame laag, terwijl hout werkt. Hierdoor ontstond vaak een ruimte tussen het hout en het tot een soort kap gedroogde afdekmiddel, waar dan weer water in bleef staan waardoor rot optrad en de boom alsnog problemen kreeg.
Dus staat nu het internet vol met berichten dat het ‘beter is om helemaal geen afdekmiddel te gebruiken, want het schaadt meer dan het baadt’. Wat, zoals zo vaak, een te ongenuanceerde waarheid is. Afdekmiddelen gebaseerd op een uithardende hars of andere typen die tot een hard eindproduct opdrogen kunnen inderdaad problemen geven, al zijn ze ook bepaald geen garantie voor problemen.
Maar afdekmiddelen die tot een flexibel, rubberachtig eindproduct opdrogen (vaak hars/was combinaties) geven de voorgenoemde problemen niet en kunnen dus zonder voorbehoud gebruikt worden.
Kwestie van zelf overwegen, proberen en wellicht in de praktijk vergelijken. Maar overweeg wel op basis van de juiste argumenten.
> Een ’snoer’ appels wordt gedund
Vruchtdunning
Een handeling die typisch bij grootfruit hoort is het ‘dunnen’ van het fruit. Veel soorten appels en peren, maar vooral ook pruimen kunnen zoveel vrucht zetten dat ze zichzelf er schade mee kunnen toebrengen. Appels en peren kunnen zoveel fruit aan één tak hebben dat die volledig doorbuigt onder het gewicht. Wanneer de vruchten zijn geoogst blijven de takken veelal in de uitgebogen stand staan. Op die manier ontstaan de zgn. ‘treurbomen’. De kromme takken zullen het jaar erop veel waterlot vormen en slechter vrucht zetten, waardoor er veel extra snoei nodig zal zijn om de boom weer in model en productie te krijgen, wat vaak een jaar of meer kan kosten.
< Pruimen voor dunning
Het pruimenras Reine Victoria staat erom bekend dat het zoveel vruchten kan zetten dat de takken door het gewicht zelfs volledig uitscheuren!
Ook als de boom er geen fysieke schade van ondervindt leidt overmatige vruchtzetting doorgaans tot ‘beurtjaren’, waarbij het ene jaar enorm veel en het jaar erop zo goed als geen vruchten worden gevormd.
> Peer voor dunning: 34 vruchten aan 1 tak
Je moet je realiseren dat bomen net als elk ander organisme willen voortplanten, wat in hun geval betekent dat ze ernaar streven om zoveel mogelijk zaad te produceren, want daarmee stellen ze hun voortbestaan zeker. Dat zaad zit verpakt in vruchten zodat dieren die zullen eten en daarmee helpen de zaden te verspreiden. Dus een fruitboom probeert om zoveel mogelijk vruchten (of eigenlijk: zoveel mogelijk zaad) te produceren, waardoor die vruchten tamelijk klein blijven. Maar het produceren van al dat erfelijk materiaal kost ontzettend veel energie, terwijl het vruchtvlees (het deel waar het ons om te doen is) voornamelijk bestaat uit water, wat suikers en cellulose, en dat kost de boom helemaal niet zoveel energie.
< Peer na dunning: 13 vruchten aan 1 tak
Daarom worden de vruchten al tijdens de aanleg, dus in een jong stadium, uitgedund. Hierbij worden allereerst de kleinste en misvormde exemplaren weggenomen. Zijn het er nog steeds teveel dan wordt gekeken naar betere plaatsing, zoals dichter op de gesteltak, meer blootstelling aan de zon, dichter bij de stam e.d. om de rest te selecteren. Hierdoor wordt niet alleen schade door uitscheuren en vergroeiingen voorkomen, het helpt ook om beurtjaren te voorkomen en doordat er minder vruchten aan de boom overblijven groeien deze groter en zoeter. Je krijgt dus minder, maar grotere vruchten van betere kwaliteit.
> Fruit voor en na het dunnen
Voor wat betreft de onderlinge afstand om het fruit te laten zitten; er wordt doorgaans gestreefd naar zo’n 10-15cm, oftewel ± een handbreedte à handbreedte met uitgestrekte duim tussen de afzonderlijke vruchten.
< Bloemknop en bladknoppen bij pruim
Soorten knoppen
Bij onze fruitbomen en -struiken dienen we bij het snoeien te letten op het verschil tussen bloemknoppen en bladknoppen. Bladknoppen zijn klein en spits, bloemknoppen zijn groter en rond.
Aangezien de bloemknoppen voor de vruchtzetting gaan zorgen is het zaak deze waar mogelijk te sparen.
Doorgaans kan de richting waarin een tak gaat groeien gestuurd worden door een bladknop te kiezen die de goede kant op staat. Dus wanneer een tak wordt ingekort en we willen dat de verlenging (de nieuwe groei) naar buiten gaat, dan snoeien we terug tot net boven een bladknop die naar buiten staat. Op die manier kan bewust gesnoeid worden om de boom in een bepaalde vorm en grootte krijgen.
Over het algemeen willen we een uitwaartse (naar buiten gerichte) groei hebben, dus snoeien we terug op een uitwaartse knop. Maar afhankelijk van de plaatsing en de stand van de tak die we inkorten kan dat variëren. Peren hebben de neiging om altijd recht omhoog te willen, dus snoeien we terug op uitwaartse knoppen. Maar sommige appels willen nog wel eens sterk in de breedte gaan, en dan snoeien we juist terug op een inwaartse (naar binnen gerichte) knop. Ook bij kruisbessen die als vrijstaande struik geteeld worden hebben de buitenste takken soms de neiging te gaan hangen en dan kan teruggesnoeid worden op een inwaartse knop om een meer opwaartse groei te verkrijgen. Wanneer je eenmaal snapt dat de plaats van de knop de richting van de nieuwe groei aangeeft wordt snoeien al een heel stuk simpeler.
Bij appels en peren kom je vruchtsporen tegen. Dit zijn korte, gedrongen, vertakkende takjes met veel bloemknoppen die zich verdeeld over de gesteltakken (de hoofdtakken) bevinden. Een vruchtspoor is dus een groepje bloemknoppen op een kort zijtakje. In de loop der tijd kunnen deze sporen zich tot hele clusters uitbreiden, de zgn. ‘sporenstelsels’. Wanneer die te groot worden dienen ze ook gesnoeid te worden omdat er anders teveel fruit kort bij elkaar wordt gevormd wat dan weer gedund moet worden en ook omdat wanneer de stelsels te lang worden, er breukgevaar ontstaat doordat het fruit aan steeds langere dunne takjes groeit. Daarom worden deze sporenstelsels regelmatig uitgedund, om de vruchtvroming zo dicht mogelijk bij de gesteltakken te houden.
De vorming van sporen is te stimuleren door jonge twijgen op de gesteltakken in te korten tot op 4 of 5 knoppen. Uit de buitenste knoppen zullen nieuwe twijgen ontstaan, uit de binnenste knoppen ontstaan vaak bloemen doordat de boom bladknoppen in bloemknoppen omzet. Volgend jaar knip je het deel voorbij de bloemknoppen af en er vormt zich een sporenstelsel.
> Stimuleren van spoorvorming bij appel
Het snoeien
Wanneer we snoeien doen we dat niet op een willekeurige plek en ook niet op een willekeurige manier. Bij dunnend snoeien, wanneer we overtollig hout uit de kroon halen om meer lucht en licht binnen te laten, snoeien we doorgaans terug tot op een andere tak of een gesteltak. We nemen dus een tak volledig uit de boom; we korten hem niet tot ergens halverwege in.
< Laat geen ‘kapstokken’ staan
Belangrijk is hierbij om geen stompen te laten staan (de zgn. ‘kapstokken’), maar ook om niet vlak tegen de andere tak aan te snoeien. We snoeien terug ‘tot op de takkraag’, dat is het verdikte, ribbelige, uitstulpende gedeelte om de oorsprong van de tak heen. Dit weefsel bevat nl. de cellen die nodig zijn voor het overgroeien van de wond zodat er een mooie ring van callusweefsel over de wond ontstaat die het cambium (de groeilaag) afdekt. Dit ziet er dan uit als een oog, waar elk jaar een groeiring bijkomt.
> Terugsnoeien tot op de takkraag
> Overgroeide wond
Omdat we uiteraard willen dat de genezing zo snel mogelijk gaat is het dus zaak een tak terug te nemen tot aan het punt waar deze takkraag overgaat in de tak die we willen wegnemen.
Voor nog redelijk jonge, niet zo dikke takken werkt het uitstekend om een tak in één keer, direct langs de takkraag, af te snoeien of af te zagen, waarbij de tak zonodig wordt ondersteund.
Maar zwaardere takken zullen, wanneer ze zo verwijderd worden, uitscheuren en een stuk bast losscheuren, daarmee flinke schade aan de boom toebrengend. Dat moeten we dus anders doen.
Zware takken worden in minstens 3 handelingen verwijderd. Wanneer je een grote, oude, lange tak wilt verwijderen, zaag dan eerst een aantal stukken ervan af om de lengte te reduceren en daardoor het gewicht wat aan de boom hangt op de plek waar je de tak wilt verwijderen. Bovendien heb je dan gelijk hanteerbare brokken i.p.v. een nauwelijks te hanteren lange, kronkelige en zware tak. Dat inkorten kan je gerust met een enkele, doorgaande zaagsnede doen, want wanneer de tak hierbij een stuk van de bast meescheurt is dat niet erg; er gaat immers nog meer vanaf.
Wanneer je de tak hebt ingekort tot een makkelijk hanteerbare lengte neem je het restant uit met 3 bewerkingen: een zaagsnede aan de onderkant tot ongeveer een derde à de helft van de takdikte, een eindje (zeg 1 à 2 handbreedtes) van de takkraag af. De tweede zaagsnede maak je vanaf de bovenkant, een klein stukje ( paar centimeter) voorbij de eerste, in de richting van het einde van de tak. Wanneer de zaagsneden voldoende overlappen, zal het restant van de tak loskomen zonder bast af te scheuren en er staat nu alleen nog een korte stomp die met één doorgaande zaagbeweging langs de takkraag kan worden afgenomen.
> Correct en incorrect op een knop terugsnoeien
Bij kortend snoeien, dus het terugnemen van een deel van een tak, snoeien we terug tot net boven een knop die in de gewenste richting staat. Het is daarbij zaak om niet een eind boven de knop te snoeien, want de overlengte zal indrogen waardoor de knop eronder verloren kan gaan en het vormt een plek waar ziekteverwekkers de tak in kunnen komen, doordat de wond niet overgroeid wordt. Bij knoppen, net als bij takkragen, bevinden zich de cellen die nodig zijn voor het overgroeien van de snoeiwond.
Aan de andere kant dient ook weer niet tè kort op de knop gesnoeid te worden, want dan kan de knop al direct indrogen en verloren gaan. Er wordt daarom schuin teruggesnoeid tot op een knop, waarbij de hoge kant van de snede net boven de knop zit en de lage kant van de snede tegenover en lager dan de knop.
Apicale dominatie
Dan bestaat nog het fenomeen apicale dominantie, vrij vertaald ‘overheersing door de top’ (apex). Dat zorgt ervoor dat de top van de plant sterker uitgroeit dan de zijtakken. Hierdoor groeit de boom meer opwaarts dan uitwaarts en wanneer de top zou uitbreken in bijvoorbeeld een storm, dan zal de hoogstgelegen zijtak meer opwaarts gaan groeien en zo de taak van centrale verlenging overnemen.
< Apicale dominantie: de afgebroken top is vervangen door een zijtak
Om die reden worden takken die samen met de centrale hoofdtak recht omhoog groeien ‘concurrenten’ genoemd. Dit geeft een warrig beeld en een verstoorde ontwikkeling van de vorm van de boom. Daarom worden deze doorgaans verwijderd zodat er één duidelijke centrale verlenging overblijft. Het uitnemen van de concurrenten zal de groei van de overgebleven hoofdtak stimuleren. Dit komt de vorm van de boom, de stevigheid en de beheersbaarheid van de groei ten goede.
Een ander aspect van die apicale dominantie is dat wanneer je de top van een boom zodanig inkort dat de einden van de zijtakken hoger dan de top komen te liggen, de zijtakken dan meer groei zullen gaan vertonen. Op die manier ontstaat een ‘open vaas’ vorm en dat is ongewenst bij een vorm met centrale hoofdtak, dus zorg er altijd voor dat de middentak het hoogst blijft wanneer je een piramidale groeiwijze wilt behouden.
Verder betekent het dat wanneer takken zijn doorgebogen (‘treurmodel’), de knop op de top van de boog de meeste groeistimulans zal ontvangen en bij zijtakken betekent het dat de meest aan het einde gelegen knoppen de meeste groeistimulans zullen ontvangen. Simpelweg: de hoogste knop wordt het sterkst gestimuleerd.
De groei van takken en twijgen als geheel is behalve van de mate van snoei ook afhankelijk van naburige takken en twijgen. Wanneer twee takken van gelijke dikte en gelijke lengte op de stam staan
– en ze maken dezelfde hoek t.o.v. de stam, dan groeien ze even snel,
– en ze maken een verschillende hoek t.o.v. de stam, dan groeit de steilste tak het snelst,
– en ze staan op verschillende hoogten op de stam, dan groeit de hoogste tak het snelst.
Wanneer twee gelijke takken op dezelfde hoogte op de stam staan en dezelfde hoek ermee maken, maar ze verschillen in dikte, dan zal de dikste tak het snelst groeien.
Wanneer twee gelijke takken op verschillende afstand van de stam staan, dan zal de tak die zich het dichtst bij de stam bevindt het snelst groeien.
Per soort kort beschreven:
Onderstaand wordt per fruitsoort de snoei kort beschreven. Er wordt herhaaldelijk gesproken over één-, twee- en meerjarig hout. Wat houdt dat in? Eénjarig hout zijn takken die dit jaar zijn gegroeid. Volgend jaar zijn die takken tweejarig en de jaren daarna spreken we van meerjarig hout.
Appels kan je zomer- en wintersnoei geven. Het makkelijkst is om vormsnoei in de winter te doen, wanneer je een goed overzicht hebt over de kale boomkruin. Aanvullende onderhoudssnoei kan dan zonodig in de zomer plaatsvinden. Let erop dat je het snoeiwerk spreid over meerdere snoeiperioden, om ongewenste hergroei (waterloten) te voorkomen.
Ook peren mogen in zomer en winter gesnoeid worden. Peren willen graag loodrecht omhoog groeien en daarom is het zaak om extra goed te letten op de plaatsing van de knop waarop je terugsnoeit. Terugsnoeien op een buitenknop geeft meer uitwaartse groei wat helpt de kroon open te houden.
Omdat op steil groeiend hout veel minder bloemvorming optreedt dan op vlakker groeiend hout, is het soms zinvol bij een jonge boom om wat van de jonge takken uit te buigen om een wat meer gespreide stand van de takken te bewerkstelligen, maar let erop dat de takken niet te ver worden uitgebogen. Wanneer de boom vrucht zet zal het gewicht van de vruchten de takken verzwaren en deze ook doen uitbuigen, dus let op het gecombineerde effect en voorkom treurvormen (die weer tot veel waterloten leiden).
Uitbuigen kan m.b.v. touwen aan haringen of stenen of door spreiders (latje of stukje tak met aan beide kanten een ‘v’ uitgesneden) die tussen de takken worden geklemd om ze uit elkaar te duwen. Zorg bij het gebruik van touwen dat ze de takken niet kunnen insnijden of schuren door er bijv. een stukje fietsbinnenband tussen te doen.
Kersen zijn steenvruchten, dus alleen zomersnoei toepassen. De kers draagt goed op meerjarig hout, dus doorgaans wordt alleen ziek, dood, kruisend en verkeerd geplaatst hout uitgenomen. Kersen maken vaak bloemclusters aan de basis van takken, dus wanneer je dunnend snoeit, neem dan niet de tak terug tot aan de takkraag maar een stukje erboven, zodat de basale bloemknoppen gespaard worden. Zo zie je dat er voor elke regel wel weer een uitzondering is.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen zoete en zure kersen, de Meikers is een kruising van de twee.
Over het algemeen worden kersen gesnoeid in augustus, 1 à 2 weken na de oogst. Wanneer men groei wil stimuleren wordt er juist net voor de bloei (eind maart – begin april) gesnoeid. Kersen zijn gevoelig voor moniliaschimmel. Wanneer aangetaste takken worden waargenomen dienen deze terstond te worden weggesnoeid, ongeacht de tijd van het jaar. Desinfecteer het snoeigereedschap met alcohol.
Pruimen worden doorgaans net als kersen na de oogst, dus in de nazomer (augustus, september) gesnoeid. Ze hebben over het algemeen veel minder snoei nodig dan appels en peren, dus ook hier weer: ziek, dood, kruisend en verkeerd geplaatst zoals steil groeiend of te laag geplaatst uitnemen. Ook pruimen dragen op ouder hout.
Uitbuigen van takken om de groei te remmen en de vruchtzetting te bevorderen heeft vaak de voorkeur boven sterke snoei, doordat sterk snoeien tot vegetatieve groei en dus minder vruchtzetting leidt.
Met name bij pruimen is vruchtdunning belangrijk ter voorkoming van uitscheurende takken, beurtjaren en voor een betere vruchtkwaliteit.
Perziken, nectarines en abrikozen
Deze dragen doorgaans vooral op twee- en driejarig hout, daarna neemt de vruchtzetting af. Dat betekent dat snoeien na de oogst (augustus) ervoor zorgt dat er nieuw hout gevormd wordt dat volgend jaar en het jaar daarop weer vrucht zal dragen. De gesteltakken blijven zoals ze zijn, het gaat hier om de snoei van de zijtakken. Door ieder jaar een paar oudere zijtakken terug te snoeien tot op een nieuwe scheut of goedgeplaatste knop blijf je de boom verjongen waardoor je de vruchtzetting op gang houdt.
< Rode aalbessen
In het algemeen geldt voor de meeste bessensoorten dat elk jaar een aantal van de oudste takken wordt weggesnoeid en vervangen door jonge scheuten die uit de basis van de struik ontstaan, zodat er elk jaar een gedeeltelijke verjongingssnoei plaatsvindt. Selecteer een goed geplaatste scheut als vervanging en snoei de oude tak zo diep mogelijk weg. Kort de nieuwe scheut met eenderde tot de helft in op een naar buiten staande knop om groei te stimuleren en de struik open te houden.
Bessenstruiken dragen op twee- en meerjarig hout maar de dracht loopt wel terug naarmate het hout ouder wordt, vandaar het uitnemen van de oudste takken.
Soorten zijn rode, roze en witte aalbes en jostabes (een kruising van de cassisbes en de kruisbes – johannisbeer x stachelbeer).
↓ Witte aalbessen > Jostabessen
De uitzondering op de snoeiregel vormt de:
Cassisbes
Deze ‘zwarte aalbes’ draagt namelijk veruit het meest op tweejarig hout (dus hout dat vorig jaar gegroeid is) en is daarom niet goed ‘aan de draad’ te telen, omdat er geen gelegenheid is om een gestel te vormen. De makkelijkste manier is te wachten tot het moment van oogsten en dan hele takken uit te snoeien en die af te oogsten. Op die manier is de struik gelijk gesnoeid en er vindt in de rest van het groeiseizoen hergroei plaats (het eenjarige hout) waardoor de struik volgend jaar weer voldoende tweejarig hout heeft om fruit op te dragen. Bovendien kan je op je gemak, zittend op een stoeltje, de bessen oogsten i.p.v. kromgebogen over een struik en je hebt gelijk materiaal voor stekhout wanneer je meer struiken wilt.
Er zijn zomer- en herfstframbozen en die dragen, zoals de naam al aangeeft, in de zomer (rond juli-augustus), respectievelijk in de herfst (rond september-oktober), hun vruchten. Maar er is nog iets meer over te vertellen. De zomerframboos draagt eenmaal en na de oogst kunnen de afgedragen stengels bij de grond afgesnoeid worden. Deze zijn dan bruin van kleur, terwijl de nieuwe stengels die volgend jaar zullen dragen, groen zijn.
De herfstframboos kan op dezelfde manier gesnoeid worden als de zomerframboos, dus na de oogst de bruine stengels wegsnoeien, maar wanneer je ze laat staan zullen deze volgend jaar aan het eind van het voorjaar nog een keer bloeien en vrucht zetten, nog voordat de zomerframbozen dragen. Wanneer je ze daarna wegsnoeit krijg je in de herfst weer een oogst van de nieuwe stengels. Op die manier kan je dus twee keer in hetzelfde jaar frambozen oogsten van dezelfde aanplant.
Bijkomend voordeel is dat je op die manier geen last hebt van de frambozenkever. Die legt eitjes in de bloemen van de framboos en de larven komen op die manier in de vruchten terecht, de ‘wormpjes’ in de frambozen. Maar de frambozenkever vliegt in de tijd dat de zomerframbozen bloeien. De herfstframboos bloeit ofwel eerder, ofwel later dan de zomerframboos en wordt daarom niet bezocht door de frambozenkever.
Wil je van het late voorjaar tot in de herfst over verse frambozen beschikken dan dien je dus zowel zomer- als herfstframbozen aan te planten.
< Doornloze braam
Bramen zijn met en zonder doorns leverbaar en er zijn ook diverse kruisingen tussen braam en framboos beschikbaar, die ofwel meer naar de ene, ofwel meer naar de andere ouder neigen. Zo zijn er loganbes, taybes en boysenbes en een familielid van de braam en framboos is de Japanse wijnbes.
Dit zijn allemaal soorten die behoorlijk lange uitlopers maken (meerdere meters per uitloper per jaar) waardoor ze zich uitstekend lenen om aan de draad te worden geteeld. Vruchten groeien aan éénjarig hout, dat uitloopt op tweejarig hout, dus op uitlopers die vorig jaar ontstaan zijn.
Dat houdt in dat de uitlopers die nu aan de draad zitten vorig jaar ontstaan zijn, daarop groeien dit jaar zijtakjes en die dragen dit jaar vruchten. De tweejarige uitlopers worden na de oogst bij de grond weggesnoeid en vervangen door de nieuwe uitlopers die dit jaar gegroeid zijn. Deze zullen volgend jaar de zijtakjes krijgen die fruit dragen.
In de praktijk wordt de onderste draad doorgaans aangehouden om de uitlopers van dit jaar tegenaan te binden, terwijl de hogere draden met de uitlopers van vorig jaar bezet zijn. Op die manier bevindt het fruit zich hoger boven de grond (met het oog op opspattende gronddeeltjes bij regen – botrytis – en voor makkelijker plukken) terwijl het de nog niet productieve nieuwe uitlopers uit de weg houdt zodat er niet op getrapt wordt.
> Japanse wijnbes
Kruisbes
Ook wel: klapbes, stekelbes. Let op bij het plukken, want de stekels zitten keurig verborgen onder het blad en altijd vlak bij de vruchten! Bloeit op meerjarig hout, de snoei is er dus vooral op gericht om de struik open te houden zodat de bessen beter bereikbaar zijn. Snoei takken die naar het midden groeien weg, snoei te lange takken terug op een naar buiten staande knop (zodat de struik uitwaarts groeit) maar snoei te laag hangende takken terug op een naar binnen staande knop zodat die takken meer opwaarts gaan groeien. Snoei na de bloei maar voor de oogst de zijtakken terug op 5cm om de struik toegankelijk te houden. Onrijpe kruisbessen zijn tamelijk zuur maar bevatten heel veel pectine en zijn dus heel geschikt voor de inmaak, bijvoorbeeld als geleermiddel om aardbeienjam mee te maken. Erg rijpe bessen zijn behoorlijk zoet en meer geschikt voor taarten en desserts.
< Kruisbes
Gojibes
De gojibes, (Chinese) wolfbes of boksdoorn is familie van de tomaat en de aardappel, al zou je dat zo niet zeggen. Het is een doornige bladverliezende heester die zowel als vrijstaande struik, als ‘speudo-boompje’ en als haag aan een trellis kan worden gehouden. In het laatste geval kan voor bijvoorbeeld een waaiervorm gekozen worden of voor een leggersysteem zoals bij druiven. Omdat de uitlopers van de plant gemakkelijk 4 tot 5 meter lang kunnen worden is het opzetten van een hoge fruithaag (of fruitboog!) simpel.
Vruchtzetting vindt plaats op eenjarige horizontale en afhangende scheuten en twijgen. Zijscheuten inkorten op 20cm.
Tekst: Jan Altink