Dit artikel werd -uiteraard met permissie- integraal overgenomen uit ‘Puur Natuur’, het kwartaalblad/ledenmagazine van Natuurmonumenten, editie Winter 2018.
De grond onder onze voeten
– Klik op een afbeelding voor een vergroting –
Ook in deze laatste Puur Natuur van 2018 draait het om insecten. We kijken nu naar de insecten en andere kleine diertjes die in de grond leven. Samen met bacteriën en schimmels houden ze de ketens van dood en leven gaande in de bodem. Een gezonde bodem zorgt voor het leven boven de grond. Maar dan moeten we die wel met rust laten.
Tekst: Frans Bosscher Beeld: Inge van Noordwijk
Kijk je weleens naar beneden? En vraag je je dan af hoe het er daar, onder je voeten, in de grond, uitziet? Waarschijnlijk niet. Voor al wat leeft boven de grond maken we ons nog wel eens druk, zoals het afgelopen jaar over de enorme afname van insecten. Maar aan wat er ondergronds gebeurt, gaan we nogal achteloos voorbij. Toch is het de moeite waard om daar ook eens bij stil te staan. In de bodem leven duizelingwekkende aantallen beestjes, schimmels en bacteriën, die samen bepalen wat zich boven de grond afspeelt.
Om een idee te krijgen: in één theelepel grond kunnen een miljard bacteriën zitten. Maar bacteriën zijn dan ook de aller-, allerkleinste bodemorganismen; ze zijn te klein om met het blote oog te zien. Ook heel klein en veelal onzichtbaar zijn schimmels. Zij vormen netwerken van minuscule draden. Afhankelijk van de soort zijn die draden 2 tot 100 micrometer dun (een micrometer is een duizendste deel van een millimeter).
Pakken we dat theelepeltje grond er weer bij: daar kan zomaar twee kilometer aan schimmeldraad inzitten.
Dan is er een grote groep diertjes die al wat groter zijn, de zogenaamde protozoa: raderdiertjes, trilhaardiertjes, amoeben. Nog steeds heel klein – in onze theelepel grond zitten er zo tienduizend – maar de grootste van deze groep kun je al wel zien.
Een andere groep zijn de rondwormen. Een bekende en veelvoorkomende groep is het aaltje. Die is hooguit 1 millimeter lang en heel smal. In een vierkante meter grond kunnen wel een miljoen aaltjes leven.
Dan komen we bij de beestjes die je wel kunt zien: mijten, pissebedden, spinnen, regenwormen, miljoenpoten, duizendpoten, springstaarten, potwormen, veenmollen, slakken en insecten zoals mieren, zandbijen, kevers, cicaden en luizen. Daarvan passen er niet veel meer op ons theelepeltje.
Ook goed zichtbaar zijn de larven van insecten die bovengronds leven. Bekende voorbeelden zijn emelten (van langpootmuggen), ritnaalden (van kniptorren) en engerlingen (van keversoorten zoals de meikever).
Tot slot komen we bij de grootste bodemdieren. Dat zijn mollen en woelmuizen. En misschien moeten we holbewoners zoals hamsters, dassen en vossen er ook wel toe rekenen. Zij staan aan de top van ongekend omvangrijke en complexe voedselketens. Zo complex dat wetenschappers nog maar een begin van de vele interacties tussen verschillende soorten hebben ontrafeld.
Wat wel heel duidelijk is, is dat wij mensen niet zonder dat ondergrondse gewriemel kunnen. Daar onder de grond draait het namelijk even goed om eten en gegeten worden. Het ene beest eet dode planten of dieren en wordt op zijn beurt opgegeten door een ander, meestal wat groter beest. Via hun poep en pies komen voedingsstoffen vrij die planten nodig hebben om te kunnen groeien.
Ander bodemleven, zoals schimmels, beschermt plantenwortels tegen schadelijke organismen. En je hebt beestjes die gangen graven, waardoor er zuurstof en water in de bodem komen. Die gangen fungeren bovendien als schuilplekken voor roofinsecten zoals loopkevers.
Tunnelgravers
Neem de regenworm. Dat is een goed voorbeeld van een fenomenale tunnelbouwer, die ook nog eens heel veel compost produceert. Hij is onmisbaar voor een gezonde bodem. De ene regenworm is de andere niet. In ons land komen al 22 verschillende soorten voor. Eén groep leeft helemaal bovenin de bodem. Een andere groep leeft dieper in de bodem, in de laag tot 40 centimeter. Deze twee groepen regenwormen maken veelal horizontale gangen.
Een derde groep zijn de pendelaars, waar de gewone regenworm bij hoort. Die maken verticale gangen tot een diepte van 1,5 meter. Maar allemaal verwerken ze plantenresten. Onderzoekers hebben eens alle uitwerpselen van regenwormen op een vierkante meter grond gedurende een jaar op de weegschaal gelegd. Bij elkaar opgeteld was dat 4,4 tot 8 kilo.
Ook insecten kunnen tunnelgravers zijn. Mestkevers, zoals de driehoornmestkever, bijvoorbeeld. Man en vrouw graven in eendrachtige samenwerking gangen tot een diepte van anderhalve meter. Daarin geven ze hun eitjes een plekje, samen met een mestvoorraadje. Daarvan eten de larven als ze uit de eitjes komen. Deze voortplantingsoperatie heeft als bijkomende effecten dat er meststoffen in de grond komen en dat plantenwortels mooie ruimtes hebben om in te groeien.
Dankzij dat nijvere werk van de regenwormen, kevers en andere organismen kunnen planten groeien. Een gezonde bodem zorgt dus voor al het gezonde voedsel dat boeren en wijzelf verbouwen op het land en in onze moestuinen. Alle reden om heel zuinig op het bodemleven te zijn. Maar dat valt tegen. Ga maar na. Veertien procent van ons land is nu bedekt met huizen, bedrijven en vliegvelden, spoorlijnen en wegen; en we blijven maar bouwen. Verder halen we water, gas, olie en keukenzout uit de bodem, evenals zand, grind en klei. Wat al dat graven en bouwen voor het bodemleven betekent, laat zich raden.
Zo’n zestig procent van ons land is landbouwgrond. Als de bodem de basis is voor een gezond plantenleven, zou je verwachten dat we goed voor die grond zorgen, ook in de landbouw. Maar juist in landbouwgebieden is de bodem vaak uit balans. Het ondergrondse leven lijdt door ontwatering, intensieve bemesting, chemische bestrijdingsmiddelen en werkzaamheden met zware machines.
Bodemdiertjes die zich snel voortplanten nemen in aantal toe, terwijl trage voortplanters het loodje leggen. Net als soorten die de overmaat aan meststoffen en chemicaliën niet verdragen. In akkers waar veel geploegd, gespoten en gereden wordt, is niet veel bodemleven. De regenwormen die pendelen en bovenin de bodem leven verdwijnen als eerste. Een groot Europees onderzoek bevestigt dit beeld: hoe intensiever het gebruik van de grond, hoe minder bodemleven er is. Alle grote bodemdieren verdwijnen. Wat overbrlijft zijn voornamelijk bacteriën en wat schimmels en aaltjes. En daar zijn boeren niet blij mee, want juist in die groepen bodemdieren zitten soorten die zich te goed doen aan de wortels van de gewassen.
Dan ligt het voor de hand om te denken, dat het bodemleven in natuurgebieden floreert. Immers, daar blijft iedereen met zijn spades en ploegen van de grond af en is het waterpeil (soms) een stuk hoger. Het is inderdaad zo dat in natuurgebeiden de bodem gezonder is. Maar de natuur staat niet op zichzelf en heeft ook te maken met de activiteiten in de omgeving. Zo zorgt ontwatering van landbouwgebieden ook voor ontwatering van natuurgebieden. En via waterlopen en de lucht komen er tal van schadelijke stoffen in de natuur terecht, zoals mest, bestrijdingsmiddelen, medicijnen en fabriekslozingen. Die komen bovenop de stoffen die in het verleden in de natuur zijn beland. Een bestrijdingsmiddel als DDT, dat al in de jaren zeventig werd verboden, vinden we nog altijd in bodemmonsters. En al is de zure regen, door de verplichte invoering van filters en katalysatoren, wel uit de lucht verdwenen, het zit nog wel in de grond.
De bodems van heidevelden, duinen, veengebeiden en bossen zijn door deze jarenlange opstapeling van vervuilende stoffen flink aangetast. Wetenschappers hebben sterke aanwijzingen dat de grote sterfte onder eiken de laatste jaren te maken heeft met de slechte staat van de bodem.
Die ongezonde bodems staan bij onze boswachters hoog op de agenda. Als landbouwgronden beschikbaar komen voor natuurontwikkeling beginnen ze daarom vaak eerst met herstel van de bodem. Dat zijn ingewikkelde, omvangrijke klussen. Soms volstaat het om te stoppen met bemesting, het gras te maaien en af te voeren (want met dat gras verdwijnen ook meststoffen uit het gebied). Maar vaak moeten ze meer doen. Het zwaarste middel is het afgraven van de bovenste laag van de bodem, waarin de meeste meststoffen en chemicaliën zitten. De ene keer is tien centimeter voldoende, de andere keer graven ze wel een halve meter af. De volgende stap is dan herstel van het plantenleven. Lang was het idee dat de natuur dat zelf zou oplossen. Inmiddels is duidelijk dat dat te lang duurt of zelfs helemaal niet gebeurt. Omdat de zaden van planten tot in de verre omtrek niet meer aanwezig zijn. Om het herstel van het plantenleven een flinke duw in de rug te geven, halen boswachters daarom gemaaid gras inclusief de bloemenzaden uit vergelijkbare natuurgebieden.
Dat mengsel strooien ze uit in het nieuwe natuurgebied. In het Vlijmens Ven bij Den Bosch gaan ze nog verder. Daar hebben ze stukken bodem ‘getransplanteerd’. Hierdoor kon het bodemleven zich nog sneller herstellen.
De grootste bodemwinst is te halen in het boerenland. Ook boeren beginnen in te zien dat er iets moet veranderen. ‘Bodemvruchtbaarheid holt achteruit’ kopte het weekblad Boerderij een paar jaar geleden. De ernst van de situatie is mede reden dat minister Carola Schouten een omschakeling wil naar een zogenoemde kringlooplandbouw, een landbouw die in evenwicht met natuur, landschap en milieu ons voedsel produceert.
De basis van kringlooplandbouw is een rijk bodemleven, waarop gezonde gewassen groeien en waar ook de natuur zich weer thuis voelt.
De vrees dat minder gebruik van chemische middelen tot lagere opbrengsten leidt, is ongegrond, laat een internationaal onderzoek zien waar ook Wageningen Universiteit aan meedeed. Een grote diversiteit aan plantensoorten zorgt voor een goede bodemstructuur. Elke plant levert met zijn specifieke wortelstructuur een bijdrage aan een gezonde, vruchtbare bodem, die een duurzame gewasproductie mogelijk maakt.
De opbrengst is soms zelfs groter, terwijl de kosten van grondbewerking veel lager zijn. Individuele boeren zijn soms al bewust met de kwaliteit van hun grond bezig. Een gezonde bodem is ook het uitgangspunt van Wij.land, een organisatie die in het westen van het land met boeren op zoek is naar een bedrijfsvoering die goed is voor natuur en landschap.
Natuurmonumenten ziet dit als hoopvolle ontwikkelingen, die het begin inluiden van het herstel van de natuur in heel Nederland, niet alleen in de natuurgebieden.
Ingezakte bodem
Door ontwatering in de landbouw verteren de plantenresten in de veenbodem en zakt de bodem verder en verder. Daar komen ook enorme hoeveelheden CO2 bij vrij – in het hele land evenveel als twee miljoen auto’s uitstoten.
Natuurmonumenten werkt in bijna al haar gebieden samen met boeren. De boeren pachten grond of werken mee in onze natuurgraslanden of heidevelden.
Een voorbeeld van die samenwerking is met Wij.land, een initiatief om in het westen van het land de trend van bodemuitputting en verlies van natuur te keren. Wij.land wil met boeren, natuurorganisaties, ondernemers en kennisinstellingen een nieuw landschap tot stand brengen met een bodem in balans. Zo zoekt Wij.land ook een oplossing voor de inklinking van de veenweiden in West-Nederland.
Boswachter Warner Reinink en acht boeren die grond pachten van Natuurmonumenten in de Vechtplassen doen mee aan Wij.land.
Warner: “Boeren hebben de afgelopen decennia te weinig oog gehad voor het bodemleven, maar wij ook. Nu gaan we samen kijken hoe we de voedselpiramide, die in de bodem begint, kunnen herstellen. Als we ervoor zorgen dat het onder de grond wemelt van het leven, gaat het boven de grond ook wemelen van het leven. Boeren hebben daar baat bij, omdat hun producten dan meer voedingswaarde krijgen. De boeren waar ik nu mee samenwerk, willen allemaal af van simpelweg zoveel mogelijk produceren met behulp van kunstmest en bestrijdingsmiddelen. In plaats daarvan willen ze juist meer met de natuur werken.”
Op de hoogte blijven?
Wil je op de hoogte blijven van het nieuws over ons werk en de resultaten daarvan? Meld je dan aan voor de maandelijkse e-mailnieuwsbrief Van Nature Online: nm.nl/van-nature-online